Laatste nieuws

De vraag naar artsen becijferd

Plaats een reactie

Een prognose van de opleidingscapaciteit 2000-2010

Het Capaciteitsorgaan heeft het Nivel en Prismant gevraagd voor elk van de vijf kamers (huisartsen, medisch specialisten, sociaal-geneeskundigen, verpleeghuisartsen en tandheelkundig specialisten) ramingsstudies uit te voeren. Het belangrijkste doel daarvan is voor de prognoseperiode 2000-2010 inzicht te geven in de mogelijke ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod en op basis daarvan de benodigde opleidingscapaciteit te berekenen voor de verschillende vervolgopleidingen. Bij de zorgvraag gaat het in principe om de ontwikkelingen in het aantal patiÎnten en de tijd per patiÎnt, en bij het zorgaanbod om de ontwikkelingen in het aantal artsen en de beschikbare tijd per arts voor patiÎntenzorg. De belangrijkste resultaten uit het eindrapport worden hier samengevat.1

Het ramingsmodel

Als leidraad voor het uitvoeren van de ramingsstudies heeft het IVA in samenwerking met het Nivel en Prismant een ramingsmodel ontwikkeld.2 Daarin wordt beschreven met welke factoren rekening moet worden gehouden bij het uitvoeren van dit soort studies. Globaal worden de volgende factoren onderscheiden:

- zorgaanbod (aantal werkzame artsen, in- en uitstroom, aantal fte, aantal werkuren);

- werkproces (verdeling pati

nt en niet-pati

ntgebonden tijd, substitutie, efficiency);

- zorgvraag (demografische, sociaal-culturele en epidemiologische ontwikkelingen).

Voor de diverse elementen in het ramingsmodel worden zo mogelijk empirische gegevens gebruikt voor de huidige en voor de toekomstige situatie. Op een aantal plaatsen moeten echter veronderstellingen worden geformuleerd over de toekomstige vraag naar of het aanbod van artsen. Met behulp van de empirische gegevens en de veronderstellingen wordt dan uitgerekend hoe groot de instroom in de opleiding moet zijn om, gegeven de veronderstellingen, vraag en aanbod op elkaar te laten aansluiten.

De eerste stap voor het uitvoeren van de ramingsstudies was een inventarisatie van de beschikbare gegevens die in de ramingen konden worden meegenomen.3-7

De tweede stap bestond uit het raadplegen van een expert-panel voor het inschatten van ontwikkelingen waarvoor geen cijfermatige onderbouwing beschikbaar was. De leden van de afzonderlijke kamers hebben als expert-panel gefungeerd. Er is een inschatting gevraagd van de onvervulde vraag (wachtlijsten en dergelijke), de mogelijke effecten van sociaal-culturele ontwikkelingen (toenemende mondigheid van de patiÎnten, toename van het aantal allochtonen), de te verwachten effecten van substitutie (verschuiven van werkzaamheden tussen medisch specialisten, tussen huisartsen en specialisten, en tusen artsen en andere beroepsgroepen) of verbetering van de efficiency (automatisering en dergelijke). Aan de leden van de kamers is steeds een lage en een hoge schatting gevraagd voor deze elementen.

De laatste stap betrof het opstellen van een groot aantal scenarioís voor de benodigde opleidingscapaciteit.

Wij beperken ons hier tot drie scenarioís. In de eerste plaats de basisvariant waarin demografische ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod zijn meegenomen, alsmede de laagste schatting van de onvervulde vraag. In de tweede plaats de laag/laag-combinatievariant vraagzijde waarin, boven op de basisvariant, de laagste schattingen voor de sociaal-culturele ontwikkelingen, substitutie en de efficiency zijn meegenomen. Het derde scenario is de laag/laag-combinatievariant vraag èn aanbodzijde waarin, boven op de laag/laag-combinatievariant vraagzijde, ook rekening is gehouden met een arbeidstijdverkorting van 2,5 procent of 5 procent.

Huisartsen

Aanbod In Nederland zijn per 1 januari 2000 bijna 8.100 huisartsen (inclusief hidhaís) werkzaam, van wie 27 procent vrouw is. Gezien de leeftijdsopbouw van huisartsen zal in de periode 2000-2010 circa 34 procent van de groep werkzame huisartsen uitstromen. De instroom in de opleiding in 1999 bedroeg 336. Als deze instroom gehandhaafd blijft, zal het beschikbare aantal huisartsen in de periode 2000-2010 met 7 procent groeien. Het percentage vrouwelijke huisartsen zal daarbij toenemen tot 45.

Eind 1999 werkten huisartsen gemiddeld 0,88 fte, met voor mannen een hoger gemiddelde (0,94) dan voor vrouwen (0,70). Als gevolg van de toename van het aandeel vrouwen zal het gemiddeld aantal fte afnemen tot 0,83 fte in 2010. Het totaal aantal fte van huisartsen zal daardoor bij handhaving van de huidige instroom met 2 procent groeien. Dit is lager dan de groei van 7 procent in het aantal huisartsen.

Vraag De bevolkingsgroei en de veranderingen in de leeftijds- en geslachtsopbouw zorgen ervoor dat in de periode 2000-2010 het aantal contacten met 7 procent zal toenemen. Daarnaast heeft de kamer huisartsen een schatting gemaakt van de onvervulde vraag (minimaal 5% en maximaal 20%) en van de te verwachten vraagontwikkeling als gevolg van sociaal-culturele factoren (minimaal 5% en maximaal 30%) en ontwikkelingen in het kader van substitutie/efficiency (minimaal 5% en maximaal 10%).

Benodigde instroom in de opleiding

Om alle demografische ontwikkelingen in vraag en aanbod plus de lage inschatting van de onvervulde vraag op te vangen, is een jaarlijkse instroom van 502 nodig in plaats van de 336 van nu. Als daarnaast rekening wordt gehouden met een geschatte groei van 5 procent als gevolg van sociaal-culturele ontwikkelingen

n 5 procent als gevolg van substitutie/efficiency, de laag/laag-combinatievariant vraagzijde, is een instroom van 670 per jaar nodig. Als ook rekening wordt gehouden met een arbeidstijdverkorting van bijvoorbeeld 5 procent, is de benodigde instroom 767 per jaar.

Medisch specialisten

Aanbod Op 1 januari 2000 zijn in totaal ongeveer 12.800 medisch specialisten werkzaam, van wie 22 procent vrouw. Op basis van de leeftijdsopbouw zullen tot 2010 circa 4.100 medisch specialisten het beroep verlaten (32%). Gemiddeld zijn er de afgelopen jaren 651 agio's per jaar met de opleiding gestart. Als deze instroom niet verandert, zal het aantal medisch specialisten tot 2010 met 18 procent groeien. Het aandeel vrouwen zal toenemen tot 35 procent. Gemiddeld werken de mannelijke specialisten 0,96 fte en de vrouwelijke specialisten 0,80 fte. Gezien het feit dat het aandeel vrouwelijke specialisten toeneemt, zal het totaal aantal fte van medisch specialisten minder snel groeien (15%) dan het totaal aantal medisch specialisten (18%).

Vraag De groei van het aantal contacten op basis van veranderingen in de omvang en de samenstelling van de Nederlandse bevolking is voor de totale groep medisch specialisten berekend op 9 procent. In de kamer medisch specialisten wordt geschat dat onder meer gezien de omvang van de wachtlijsten er gemiddeld voor alle specialismen sprake is van een onvervulde vraag die ligt tussen de 5 en 10 procent. Voor sociaal-culturele ontwikkelingen wordt een stijging in de zorgvraag voorspeld van minimaal 10 en maximaal 20 procent en voor substitutie en efficiency ligt deze tussen de -5 en 10 procent.

Benodigde instroom in de opleiding De instroom van 651 nieuwe agio's per jaar is net voldoende om de demografische ontwikkelingen in vraag en aanbod alsmede de onvervulde vraag op te vangen. Voor de laag/laag-combinatievariant vraagzijde zou de jaarlijkse instroom daarentegen naar 811 moeten worden verhoogd. Als bovendien rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld 5 procent arbeidstijdverkorting, moet de instroom stijgen naar 1.011 per jaar.

Sociaal-geneeskundigen

Aanbod In Nederland werken circa 3.500 geregistreerde sociaal-geneeskundigen; het aandeel vrouwen is 35 procent. Op basis van de leeftijdsopbouw is berekend dat 24,5 procent zal uitstromen tot het jaar 2010. De instroom in de opleiding bedraagt jaarlijks 192. Het aantal beschikbare sociaal-geneeskundigen zal bij handhaving van de instroom toenemen met 28 procent. Het aandeel vrouwen zal dan 41 procent bedragen. Gemiddeld werken de mannelijke sociaal-geneeskundigen 0,96 fte en de vrouwen 0,73 fte. Het aanbod in fte zal in verband met het stijgende aandeel vrouwen iets minder snel toenemen (26%) dan het aantal sociaal-geneeskundigen (28%).

Vraag Op basis van CBS-prognoses is berekend dat de vraag naar sociaal-geneeskundige zorg tussen 2000 en 2010 met 6 procent zal stijgen. Verder schatten de leden van de kamer sociaal-geneeskundigen dat er momenteel sprake is van een onvervulde vraag die voor de onderscheiden beroepsgroepen ligt tussen minimaal 5 en maximaal 20 procent. Voor de sociaal-culturele ontwikkelingen lopen de schattingen uiteen van minimaal 5 tot maximaal 30 procent, en voor substitutie en efficiency van minimaal -7 tot maximaal -3 procent.

Benodigde instroom in de opleiding

De instroom in de diverse opleidingen lijkt in het algemeen voldoende om de demografische ontwikkelingen in vraag en aanbod op te vangen Èn de onvervulde vraag, maar ook een (beperkt) aantal niet-demografische ontwikkelingen in de zorgvraag. Onder de condities van de laag/laag-combinatievariant vraag

n aanbodzijde met bijvoorbeeld 5 procent arbeidstijdverkorting, moet de instroom daarentegen worden opgehoogd van 192 naar 251 per jaar.

Verpleeghuisartsen

Aanbod Op 1 januari 2000 werken in ons land ongeveer 950 verpleeghuisartsen; 51 procent van hen is vrouw. In de periode 2000-2010 zullen gezien de leeftijdsopbouw 176 verpleeghuisartsen het beroep verlaten, ofwel 19 procent van de nu werkzame verpleeghuisartsen. De jaarlijkse instroom in de opleiding bedraagt 84. Op basis van de in- en uitstroomcijfers is berekend dat tot 2010 het aantal verpleeghuisartsen zal toenemen met 65 procent. In dat prognosejaar is 65 procent van de verpleeghuisartsen vrouw. De mannelijke verpleeghuisartsen werken gemiddeld 0,87 fte en de vrouwen 0,68 fte. Het aanbod in fte zal in verband met het stijgende aandeel vrouwen iets minder snel toenemen (62%) dan het aantal verpleeghuisartsen (65%).

Vraag Op basis van de demografische ontwikkelingen zal het aantal contacten met verpleeghuisartsen met 21 procent stijgen. De onvervulde vraag schatten de leden van de kamer verpleeghuisartsen op minimaal 5 en maximaal 15 procent. Voor de sociaal-culturele ontwikkelingen wordt een groei in de zorgvraag verwacht tussen de 12 en 20 procent. Voor substitutie en efficiency-verbetering wordt uitgegaan van een stijging van 10 procent in het aantal contacten per inwoner.

Benodigde instroom in de opleiding De opleidingscapaciteit voor verpleeghuisartsen is in principe voldoende om zowel de demografische als een aantal niet-demografische ontwikkelingen op te vangen. Wordt er echter uitgegaan van 5 procent arbeidstijdverkorting in de laag/laag-combinatievariant vraag- en aanbodzijde, dan is een verhoging van de instroom van 84 naar 90 per jaar nodig.

Tandheelkundig specialisten

Aanbod Per 1 januari 2000 zijn er ongeveer 475 tandheelkundig specialisten, van wie 14 procent vrouw. Ongeveer 32 procent van de tandheelkundig specialisten zal in de periode 2000-2010 uitstromen. De instroom in de opleidingen bedraagt gemiddeld 12 per jaar. Het aantal tandheelkundig specialisten zal bij handhaving van de huidige instroom dalen met 4 procent, waarbij het aandeel vrouwen zal toenemen tot 21 procent. Het aanbod in fte van kaakchirurgen zal overigens met 2 procent stijgen, terwijl het aantal fte van orthodontisten met -11 procent zal dalen.

Vraag Voor de kaakchirurgie wordt een stijging in de zorgvraag verwacht van 8 procent. Voor de orthodontie wordt uitgegaan van een nul-groei. De onvervulde vraag wordt voor de kaakchirurgie geschat op 5 procent en voor de orthodontie op 3 procent. De sociaal-culturele ontwikkelingen zullen bij de kaakchirurgen een stijging van minimaal 15 en maximaal 20 procent veroorzaken. Voor de orthodontisten wordt dit geschat op 5 procent. Ten aanzien van substitutie en efficiency wordt voor beide groepen geen effect verwacht.

Benodigde instroom in de opleiding

De instroom in de tandheelkundige vervolgopleidingen is niet voldoende om demografische veranderingen in vraag en aanbod op te vangen. Voor de basisvariant is een ophoging van de instroom van 12 naar 24 per jaar nodig. Voor de laag/laag-combinatievariant vraag

n aanbodzijde met bijvoorbeeld 5 procent arbeidstijdverkorting zou de jaarlijkse instroom zelfs naar 37 moeten worden verhoogd.

Conclusie

Voor het bepalen van de benodigde instroom in de medische en tandheelkundige vervolgopleidingen zijn verschillende scenario's uitgewerkt. In het scenario waarbij alleen rekening is gehouden met demografische ontwikkelingen in het aanbod (in- en uitstroom) en vraag (vergrijzing) alsmede met het opvullen van de onvervulde vraag, zal voor de huisartsen en de tandheelkundig specialismen het aantal opleidingsplaatsen aanzienlijk moeten toenemen om in 2010 vraag en aanbod goed op elkaar te laten aansluiten. Wordt vervolgens ook rekening gehouden met andere factoren (sociaal-culturele ontwikkelingen, substitutie en efficiency, arbeidstijdverkorting), dan zal de instroom voor elk van de onderscheiden medische en tandheelkundige vervolgopleidingen moeten worden verhoogd.

Om de haalbaarheid van een uitbreiding van instroom in de verschillende medische vervolgopleidingen te onderzoeken, is gekeken of er voldoende basisartsen worden opgeleid. Gegeven de numerus fixus van de afgelopen jaren en andere relevante gegevens (zoals het aandeel dat de opleiding zal afronden) komen in de periode tot en met 2004 circa 1.275 basisartsen per jaar beschikbaar voor een vervolgopleiding. Als de instroom van 1.275 in de medische vervolgopleidingen gehandhaafd blijft, betekent dit dat die precies kan worden opgevuld door basisartsen die in de komend jaren van de opleiding komen. Echter, als de opleidingscapaciteit voor de vervolgopleidingen op korte termijn aanzienlijk wordt uitgebreid, is de aanvoer uit de initi

opleiding onvoldoende. Om dit op te vangen moet een beroep worden gedaan op een pool van naar schatting 6.300 basisartsen die nog in de markt zijn voor een opleidingsplaats. Dit zou betekenen dat deze pool de komende jaren aanzienlijk zal worden uitgedund. Om dit te voorkomen, moet de initi

le opleiding op korte termijn worden uitgebreid. Bij de laag/laag-combinatievariant zonder arbeidstijdverkorting is een uitbreiding van de numerus fixus gewenst tot ongeveer 2.500 plaatsen per jaar, terwijl voor de laag/laag-combinatievariant mét 5 procent arbeidstijdverkorting een uitbreiding tot ongeveer 3.000 plaatsen per jaar nodig is.

Het is overigens de vraag of voor een verhoging van de instroom in de medische vervolgopleidingen zo maar kan worden geput uit de pool van 6.300 personen. Het betreft mensen die nu al werkzaam zijn in de gezondheidszorg, bijvoorbeeld als agnio, en uitputting van de pool betekent wellicht dat andere artsengroepen deze werkzaamheden moeten opvangen.

dr. L.F.J. van der Velden,


dr. L. Hingstman,


Nivel, Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg



drs. C.D. Nienoord-

,


dr. M.M. van den Berg,


Prismant

 
Correspondentieadres: L.vanderVelden@nivel.nl

 

Reactie van minister Borst op het Capaciteitsplan 2001

Evenwicht in de vraag naar en het aanbod van medische zorg in het jaar 2010. Het zal moeilijk zijn deze doelstelling te realiseren, heeft het Plenair Orgaan laten weten. Daarom moeten we zoeken naar alle mogelijkheden om dit doel toch zo dicht mogelijk te benaderen. Ik heb inmiddels een aantal initiatieven genomen. Dit heeft er onder andere toe geleid dat het kabinet de numerus fixus voor de studie geneeskunde gefaseerd verhoogt: van 2.010 studenten in 2000 tot 2.400 studenten in 2003. Daarbij is het van belang dat deze studenten allemaal zeker kunnen zijn van een co-assistentplaats zonder wachtperiode. Belangrijk is verder dat meer studenten de opleiding tot huisarts of tot klinisch specialist kunnen volgen. Enkele betrokken instanties bekijken of het mogelijk is het aantal opleidingsplaatsen voor huisarts te verhogen van 525 naar 670 en het aantal plaatsen voor klinisch specialist van 651 naar 814. Voor de financiering van deze uitbreiding heb ik inmiddels voorstellen aan het kabinet gedaan.

Er zullen jaren verstrijken voordat de effecten van deze extra opleidingsplaatsen merkbaar worden. Mede daarom moeten we ook andere mogelijkheden bezien die aanbod en vraag dichter bij elkaar kunnen brengen. Ik zie mogelijkheden in de aanpassingen van de medische opleidingen. De KNMG, VSNU/DMW, NVZ/VAZ en LCVV gaan voorstellen ontwikkelen in een project dat mijn ministerie subsidieert. Ik heb mijn opvattingen, over de verkorting van de initiële opleiding tot arts, over de medische vervolgopleidingen, over nieuwe korte klinische opleidingen en over de drie-fasenindeling van de opleiding tot klinisch specialist, in het project ingebracht. Ook de vrijstellingsregelingen kunnen wellicht nog wat tijdwinst opleveren.

Wat ik ook heb ingebracht, is het delegeren van taken van artsen naar andere beroepsgroepen. Het gaat daarbij niet alleen om de overdracht van taken naar gediplomeerden van bestaande opleidingen, maar ook om het ontwikkelen van nieuwe beroepen, zoals dat van optometrist en van physican-assistent. Het bachelor/master-systeem dat binnenkort wordt ingevoerd, biedt daarvoor goede mogelijkheden. Het kabinet heeft aan de Tweede Kamer toegezegd (motie Melkert c.s.) dat een platform van deskundigen de mogelijkheden van taakdelegatie zal uitwerken. Het Capaciteitsorgaan wordt daarbij betrokken.

Extra opleidingsplaatsen. Nieuwe medische opleidingsplaatsen. Taakdelegatie. Maar er zijn nog meer mogelijkheden om het aanbod van medische zorg te vergroten. Ik denk bijvoorbeeld aan het minder aantrekkelijk maken van arbeidstijdverkorting. En aan het sneller inschakelen van vluchtelingenartsen. Ook kan er wellicht meer rekening worden gehouden met werkervaring van studenten die naar een andere opleiding doorstromen.

Het is een greep uit de vele mogelijkheden. We moeten ze allemaal benutten.

dr. E. Borst-Eilers,


minister van Volksgezondheid,


Welzijn en Sport



Literatuur

1. Velden LFJ van der, Hingstman L, Nienoord-

CD, Berg MM van den.

Vraag en aanbod artsen: raming 2000-2010

. Utrecht: Nivel/Prismant, 2001. 2. Evers GHM, Geurts JLA. Een meta-studie naar de mogelijkheden om te komen tot bruikbare ramingsmodellen voor vraag naar en aanbod van medische en tandheelkundige vervolgopleidingen. Advies aan het Plenair Orgaan van het Capaciteitsorgaan. Tilburg: IVA, 2000. 3. Velden LFJ van der, Hingstman L. Vraag en aanbod huisartsen: bronnenoverzicht en raming 2000-2010. Utrecht: Nivel, 2000. 4. Velden LFJ van der, Hingstman L, Nienoord-

CD, Berg MM van den. Vraag en aanbod medisch specialisten: bronnenoverzicht en raming 2000-2010. Utrecht: Nivel/Prismant, 2001. 5. Velden LFJ van der, Hingstman L. Vraag en aanbod sociaal geneeskundigen: bronnenoverzicht en raming 2000-2010. Utrecht: Nivel, 2000. 6. Velden LFJ van der, Hingstman L, Nienoord-

 CD, Berg MM van den. Vraag en aanbod medisch verpleeghuisartsen: bronnenoverzicht en raming 2000-2010. Utrecht: Nivel/Prismant, 2001. 7. Velden LFJ van der, Hingstman L, Nienoord-

CD, Berg MM van den. Vraag en aanbod tandheelkundig specialisten: bronnenoverzicht en raming 2000-2010. Utrecht: Nivel/Prismant, 2001.

Link


Op de

website van het Nivel

vindt u meer informatie over deze publicaties

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.